1. Home
  2. Artikelen/interviews
  3. Interviews
  4. Van de ene naar de andere oever
  1. Home
  2. Artikelen/interviews
  3. Van de ene naar de andere oever

Van de ene naar de andere oever

Rob Lutke Schipholt, lid van Histechnica sinds mensenheugenis, is gek op staal. Hij leidt me op een winterse dag door een deel van Delft om zijn tweede passie te laten zien: bruggen. Het een houdt het ander in.
We lopen van treinstation Delft naar de binnenstad, op weg naar zijn lievelingsbrug,

de Visbrug. Helaas is deze brug van gietijzer gemaakt en niet van staal, maar hoe dat precies in elkaar steekt, wordt later duidelijk.
Rob woont in een Rijswijkse enclave in Delft aan de Vliet. Eigenlijk hoort de enclave bij Delft, vindt hij, de stad waar hij zich thuis voelt. Zijn roots liggen in Twente, in Hengelo, waar hij tot zijn 22ste heeft gewoond. Zijn tongval verraadt dat wel.

“In Twente is weinig water. Het grootste water daar is het Twente kanaal. Eigenlijk heb ik naast een zwak voor staal en bruggen, ook een zwak voor bos. En dan ga ik wonen in een polderlandschap, ja beetje raar. Natuurlijk heeft dat een geschiedenis. Inmiddels ben ik aan het landschap gewend en het zelfs mooi gaan vinden.
Ik fiets veel, er zijn zoveel fietspaden in het Westland. Ik heb een paar rondjes gevonden, die me zeer bevallen. Als het noordenwind is, fiets ik richting Wassenaar en naar huis met de wind in de rug. Negen van de tien keer fiets ik een rondje richting Rotterdam, ook om mijn conditie op peil te houden.”

We lopen naar andere voetgangersbruggen, die toegang geven tot het voormalige Arsenaal, een rijksmonument, dat is gebouwd in de 17e eeuw en onder andere als magazijn en munitieopslag heeft gediend voor de defensie van Delft. In ’59 is in een deel van het pand het Legermuseum gehuisvest, dat in 2013 weer is gesloten, verhuizing naar Soesterberg. Nu zijn er een hotel en een restaurant in gevestigd. We lunchen in de Wapenkamer van het restaurant. Rob vertelt over zijn herinneringen aan het Arsenaal, zoals een bezoek met het bestuur van Histechnica aan de wapenverzameling van defensie in de jaren ’70, toen het Legermuseum nog niet open was.

Hoe zag je carrière eruit?

“Ik vertrok uit Twente na mijn HTS toen ik 22 jaar was. Toen kwam ik af en toe nog wel thuis. Ik werkte bij Rijkswaterstaat, totdat ik in militaire dienst moest en gelegerd werd in Seedorf, Duitsland. Na de diensttijd kwam ik weer terug naar Twente. Mijn ouders zeiden, moet je niet eens een baan zoeken. Een telefoontje naar Rijkswaterstaat en ik kreeg meteen een nieuwe baan. Na zo’n vier maanden daar gewerkt te hebben, dacht ik: ga ik dit de rest van mijn leven doen? Ik werkte bij de wegenafdeling. Toen zag ik een vacature bij de TU Delft, bij Civiel. Ik kon daar werken en studeren combineren. Ik werd aangenomen, dus weg bij Rijkswaterstaat. Daar vonden ze het niet zo vreemd dat ik stopte, want het was niet zo mijn afdeling. Op mijn 24ste ben ik dus naar Delft vertrokken. Ik heb Civiele Techniek (staalconstructies) gestudeerd aan de TU. Vandaar mijn zwak voor bruggen.

Heel snel ontmoette ik mijn huidige vrouw, Marianne. Een wonder, want om Herman Finkers, mijn favoriete cabaretier, te citeren: mijn schoonouders konden geen kinderen krijgen, daarom ben ik nooit getrouwd (meer van Herman’s citaten zijn te lezen als u hier klikt). De man kan mij zo heerlijk met dezelfde taal op het verkeerde been zetten. Het is compleet correct Nederlands, de hele zin is goed, toch deugt er niks van. Dat is voor mij Finkers, geniaal! Gelukkig konden mijn schoonouders wel kinderen krijgen en zijn we binnen een jaar getrouwd. Dat was een van de meest verstandige beslissingen, die we hebben genomen. Maar wat is een verstandige beslissing? Wat weet je op die leeftijd? Zij was vierentwintig en ik vijfentwintig. Nu zijn we vijftig jaar verder en we zijn nog steeds blij met elkaar.

Ik begon op een gegeven moment te merken dat ik niet zo’n wetenschapper was, maar meer een regeldier. Ik was al stiekem voorzitter van de voorlichtingscommissie van Civiel en ik zat in het bestuur van de Faculteit. Op een bepaald moment dacht ik: waar ben ik toch mee bezig? Waarom zou ik doorgaan met de studie? Iets hield me tegen om te stoppen en dat was het staal. Vandaar mijn liefde voor stalen bruggen.
Staal is in mijn hele carrière mijn leidraad geweest en dat bracht ik ook in de praktijk. Ik ging geregeld naar bijeenkomsten van het ‘Staalbouwkundig Genootschap’, een club van constructeurs en het ‘Staalcentrum Nederland. Bij het Staalcentrum kwam een job vrij, die goed bij mij paste: hoofdredacteur van het vaktijdschrift Bouwen met Staal, organisator van onder andere de presentatie op de Bouwbeurs en jaarlijkse Staalbouwdag. Na 3 jaar werd ik gevraagd om secretaris van het Staalbouwkundig Genootschap te worden en die baan heb ik met buitengewoon veel plezier 25 jaar vervuld. Ik mocht daar van het bestuur mijn gang gaan om een volwaardig kennisoverdrachtcircuit voor de staalwereld op te tuigen.

Als eerste ben ik cursussen en opleidingen gaan organiseren. Het bestuur zei, nou ja Rob, je mag wel cursussen organiseren, maar dan moeten de leden er niet te veel voor betalen. Ik vond, dat we het professioneel moesten aanpakken. Eerst onderzocht ik de prijs voor soortgelijke cursussen in de praktijk en ben die ook gaan  hanteren. Ik had bij de introductie van de Eurocode 3 Staal, gerekend op ca. 300 cursisten, maar er kwamen er uiteindelijk over de 1000! De vereniging zwom daardoor plotseling in het geld, waarop de bestuursleden aan me vroegen of ze gewoon ‘je’ mochten blijven zeggen. Natuurlijk had ik veel bekenden bij de TU en TNO. Ik kon dus de beste docenten inhuren, die heb ik uiteraard laten meedelen in de winst.
Doordat we bedrijfsleden een korting op de cursus fee gaven, groeide en groeide het aantal bedrijfsleden sterk. Ik beloofde aan de medewerkers, dat als we het vijfhonderdste bedrijfslid binnen zouden halen, dat we dan in een 3-sterren restaurant zouden gaan eten en dat hebben we ook gedaan.

Na de winstpakker op de cursussen heb ik het Genootschap uitgebreid met een eigen uitgeverij. Ik had ooit gezegd, als er de financiële middelen waren, dat ik dan zou zorgen voor goede studieboeken voor praktijk en HBO/TU, want daar ontbrak het aan. Ik was, en ben, een regeldier. Ik zorg, dat het gebeurt. Ik heb samen met eigen mensen de beste schrijvers ingehuurd om de verschillende hoofdstukken te schrijven, daarvoor hebben we van tevoren in commissieverband hard nagedacht over de opbouw, niveau en inhoud. Uiteindelijk hebben we drie boeken gemaakt voor de praktijk, HBO en TU en die zijn massaal verkocht.”

Is er toen een brug naar je vernoemd?

“Toen niet, maar een vriend van me heeft een grote modelspoorbaan en daarin is een brug naar mij vernoemd, de Lutke Schipholtbrug!

In 2011 ben ik gepensioneerd op mijn 65ste. Na een jaar rust begon het weer te kriebelen en ben ik op zoek gegaan naar iets leuks. Dat vond ik bij de Bruggenstichting. Van bestuurslid werd ik plotseling gevraagd om daar directeur van te worden. Dat wilde ik wel doen voor maximaal twee à drie dagen per week en vanuit huis. Dat vond het bestuur prima. Toen was de weg vrij om de zaak te gaan veranderen. Er was een tijdschrift Bruggen, dat verbeterd kon worden en het is nu een mooi tijdschrift met een actieve redactie. Ook heb ik daarna elk jaar een ‘Nationale Bruggendag’ georganiseerd. Die is er nog steeds. Na een jaar of vier vond ik, dat er verjongd moest worden. Ik heb er nog wel voor gezorgd dat er een boek verscheen ‘De canon van de Nederlandse brug (klik hier voor de publicatie).

Met een clubje enthousiaste mensen hebben we dat in anderhalf jaar geproduceerd. Ik heb geen woord geschreven, maar wel alles geregeld: het geld, de organisatie, alles. Ik maakte spreadsheets, ik wist niet eens dat ik dat kon. Bij elk hoofdstuk kon je aan bepaalde kleuren zien wat de stand van zaken was. Het voordeel daarvan was, dat iedere schrijver tijdens de vergaderingen een totaaloverzicht had. Het is een boek geworden waar ik echt trots op ben!
Bruggen zijn natuurlijk een belangrijk onderdeel geweest in mijn carrière. Ik heb een heerlijk werkzaam leven gehad. Er zijn altijd ups en downs, maar uiteindelijk is alles goed gekomen.”

Vind je jezelf een marketeer?

“Ja ook, maar een instinctieve. Men vindt mij nog steeds een techneut, maar ik heb laten blijken, dat die twee ook samen kunnen gaan. Civiel heb ik nooit afgemaakt, dat is helder, dat zat er niet in. Na vijf jaar ben ik gestopt. Ik bleef wel op de TU en ontdekte dat ik andere talenten had, maar ook dat ik staal niet wilde missen. Ik voelde me als een vis in het water in de civiele wereld. Constructeurs zijn heerlijke mensen, recht toe recht aan, geen dubbele bodem. Dat vind ik nog altijd en daarom heb ik ook een zwak voor Histechnica. Een prettig volk, daar voel ik me thuis.”

Hoe zou je jezelf willen typeren?

“Ik ben extravert, maar met een degelijke ondertoon. Als ik een mening heb, wil ik die onderbouwen. Ik ben gedreven en daardoor wellicht niet gemakkelijk. Bij mijn afscheid is er een speciale uitgave van het vaktijdschrift Bouwen met Staal gemaakt en daar staat onder andere: “jij laat tijdens vergaderingen iedereen aan het woord, maar uiteindelijk doe jij toch wat jij juist acht, maar wel gefundeerd. Ik ben een harmoniedier, geen ruzieman. Nooit geweest, maar ik ben wel alert en scherp, zeker verbaal. Niet om te beschadigen, maar omdat dat in me zit, dat extraverte knalt er bij mij snel uit.”

Was de pensionering een grote overgang voor je?

“Nee! Ik ben nog aan het zoeken naar het gat. Ik heb een jaar lang van alles gedaan in mijn huis, maar na een jaar was ik klaar met klussen. Toen kwam de Bruggenstichting, daar ben ik ruim vier jaar mee bezig geweest. Daarna werd het een stuk rustiger. Ik ben drie jaar secretaris van de Rotary club Delft-Koningsveld geweest, van mijn 72e tot mijn 75e jaar.
Ik ben nu nog actief voor de Rotary voor het IHE (Institute for Water Indication in Delft). Bij het IHE studeren jaarlijks ca. 180 studenten af op masterniveau. Wij hebben een fonds opgericht om alumni in hun eigen land een bescheiden startsubsidie te geven om een project  op het gebied van water in hun land op te starten.
We hebben een goede familie- en vriendenkring, ik verveel me niet. Ik word steeds meer een bezoeker. Voor Histechnica zit ik nog in de Lustrum commissie. In 2024 bestaat Histechnica 50 jaar.”

Heb je iets opgestoken van Histechnica?

“Histechnica zit heel diep in mij. Vanaf dag 1 ben ik lid. In 1974 is het opgericht in de TCC, Technisch Tentoonstellings Centrum. Histechnica heeft mijn horizon verbreed. Ik ga elke maand naar de voordrachten tenzij ik écht niet kan.

Vanaf 1979 was ik bestuurslid in totaal ca. vijfentwintig jaar lang. De eerste negen jaar als secretaris, daarna een jaar een sabbatical gehouden en toen kwam ik terug als vicevoorzitter en programmasecretaris. Dat laatste heb ik heel lang gedaan. Ik weet nog, dat in het begin alle uitnodigingen geprint en in enveloppen gestopt moesten worden. Dat deden we samen met de kinderen op een zondagmiddag. Daar bewaar ik waardevolle herinneringen aan.

Het aardige van Histechnica is, dat de achterban zo divers is. Wel ligt de nadruk bij voordrachten op civiele en bouwkundige onderwerpen. Aan elektro, werktuigbouw en vliegtuigbouw wordt ook aandacht besteed en die zetten je soms op andere gedachten. Maar het civiele overheerst toch wel en daar ben ik niet tegen.
Het is een enorme klus om studiereizen en sprekers voor de voordrachten te vinden. Daar moet je elke keer je netwerk voor aanboren en van alles voor organiseren. Ik heb diep respect voor deze bestuursleden.”

Heb je tips voor Histechnica?

– Het heropenen van het Science Centre. Het is nuttig om jonge mensen in contact te brengen met techniek. Het Science Centre moet als de wiedeweerga terugkomen.

– Zoek contact met alumni van het KIVI en/of van de TU, die hebben nog veel meer leden dan het KIVI. Of je nu een email honderd of duizend keer verstuurt, dat maakt niet uit.

– Netwerk uitbreiden door bijvoorbeeld de sprekers te vragen of zij mensen kennen die een voordracht zouden willen houden.

– Voordrachten over de energievoorziening van fossiel naar alternatief. Over duurzaamheid is op de TU veel te vinden en te melden.

– Bekendheid genereren. In de plaatselijke krant van bijvoorbeeld Delft, de ‘Krant op zondag’ adverteren of persberichten versturen over een komende voordracht. Er wonen vrij veel TU’ers in Delft of in de buurt.

Zijn de leden van Histechnica techneuten?

“Ja, tenzij er sprake is van verwanten. Dan is er meestal een relatie in het spel.”

Interview en tekst: Wil de Wit (Webbeheerder Histechnica)
Fotografie: Wil de Wit

Lees meer over staal en bruggen!

Wat heb je toch met dat staal?

“Ik had op de HTS al een zwak voor staal. Dat is een mooi materiaal. Aluminium is bijvoorbeeld meer voor de cosmetica zoals kozijnen, profielen enzovoort. Staal is een logisch materiaal, is homogeen. Staal is in alle richtingen even stijf en sterk. Aluminium valt meestal als constructiemateriaal uit de boot, want het is drie keer zo slap als staal. Leg maar eens een plank over een sloot, die is wel sterk genoeg, maar niet stijf genoeg. Die buigt door. Voor een persoon is dat geen punt, maar dat kun je bij een brug niet maken.

Bij staal kun je aan de constructies zien of ze oud of recent zijn, omdat staal vroeger duur was en arbeid goedkoop werd vroeger zo min mogelijk staal gebruikt, want op arbeid hoefde je niet te besparen. In oude bruggen zie je daarom heel veel licht geconstrueerde staven, die aan elkaar geklonken zijn. Vandaag de dag is alles gelast en zie je doorgaande zwaardere staven of balken, want staal is nu goedkoop en arbeid duur. Daaraan kun je vaak een constructie dateren in de tijd. Dat is het aardige van staal.”

Is er in het Arsenaal waar we nu zijn, ook staal gebruikt? Bijvoorbeeld in die bogen?

“Die bogen zijn van smeedijzer. Die bogen houden het gebouw in fatsoen, maken het gebouw stijver. De andere constructies zijn wel allemaal van staal.
IJzer is aardig, volgens mij is de Eiffeltoren in 1880 van welijzer gemaakt. Omdat ijzer toen nog niet echt vloeibaar gemaakt kon worden, moesten ze het smeden, inclusief de achtergebleven slakken. Weer op elkaar leggen en weer smeden/walsen. De slakken zaten dan in dezelfde richting en dan was het net zo sterk als staal -althans in één richting-. De doorbraak van staal was rond 1880/1890. Sindsdien is alles van staal, staal en nog eens staal. Ze noemen het betonijzer, maar het is allemaal staal. IJzer wordt niet meer gemaakt.”

Dat jij zo gek bent op bruggen heeft dat met staal te maken?

“Ja. Bovendien houd ik van de logica van bruggen. Het brengt iets van de ene naar de andere oever en dat kun je op verschillende manieren doen. Nu gebeurt dat op een prachtige manier. Toevallig ben ik dit jaar bij het Viaduc de Millau over het dal van de Tarn geweest. Dat is een zevenvoudig geschakelde tuibrug. Een wereldwonder! De 7 overspanningen zijn van staal, maar de pylonen zijn allemaal van beton, sommige zijn zelfs hoger dan de Eiffeltoren. Er zijn dus ook hele mooie betonnen bruggen, laat daar geen twijfel over bestaan.”

Viaduc de Millau 

De Oversteek in Nijmegen?
“Dat is een stalen brug met symboliek uit de 2e wereldoorlog. Een prachtige brug, maar die nabijgelegen oude boogbrug vind ik ook prachtig.”

De Erasmusbrug in Rotterdam?
“Ik heb een keer samen met de Betonvereniging een studiemiddag georganiseerd. De centrale vraag was of de Erasmusbrug wel of niet een mooi ontwerp is. De kloof was duidelijk tussen de oude en de nieuwe constructeurs. De oude vonden het een waardeloos ontwerp, want in de tuibrug heeft de pylon een knik. Als je zuinig wilt construeren moet een pyloon alleen op druk worden belast. Belast je een pyloon ook op buiging, dan kost dat meer staal. Met de Erasmusbrug is een gebaar gemaakt om het zuiden met het noorden te (be)trekken, te verbinden. De jongere constructeurs zeiden, dat ze vroeger de pylonen alleen maar op normaalkracht mochten ontwerpen, maar tegenwoordig kan dat door berekeningen met buiging ook. Ik vind de Erasmusbrug een prachtige brug qua constructie en ontwerp.”

Wat vind jij de mooiste brug van Nederland?
“De dubbele boogbrug bij Gorinchem, de Merwedebrug. Eigenlijk zijn het twee van Brienenoordbruggen achter elkaar. Een van de weinige echte boogbruggen in Nederland.
Een boogbrug heeft uiteraard een boog. Als je bovenop de boog zou drukken dan willen de poten naar buiten. Je kunt dat op twee manieren opvangen. Je kunt een trekstang tussen de uiteinden bouwen of je kunt de drukkrachten afbuigen naar de fundering. De oude Waalbrug in Nijmegen is een echte boogbrug, zonder trekstang.”

Merwedebrug



Updated on februari 20, 2023

Related Articles

Academisch Erfgoed
Bezoek de nieuwe website over het academisch erfgoed van de TU Delft.
Ga naar de site